U bent hier:

Zwicht de Hoge Raad eindelijk voor de criminele levenswijze?

11/06/2020

Op welke manier weegt een criminele levenswijze van een verdachte mee bij zijn beroep op noodweer? Bestaat de mogelijkheid om via eigen schuld, oftewel culpa in causa, met een criminele levenswijze het beroep op noodweer te blokkeren? Moet dit eigenlijk wel een optie zijn met het oog op het individuele recht op (zelf)verdediging? Een inkijk in de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot een criminele levenswijze van een verdachte in het kader van noodweer en culpa in causa.

1. De invloed van een criminele levenswijze op noodweer

Geweldsconflicten tussen criminele bendes vormen een actueel maatschappelijk probleem. Deze conflicten creëren een gevoel van onveiligheid bij burgers en daarnaast kunnen onschuldige burgers in extreme gevallen zelfs eindigen als slachtoffer.(1)

In 2004 kaart procureur-generaal (P-G) Fokkens dit probleem van geweldsconflicten tussen criminele bendes specifiek aan in het kader van ‘noodweer’.(2) Ook verdachten die betrokken zijn bij criminele conflicten die resulteren in gewelddadige en gevaarlijke situaties kunnen namelijk een beroep doen op deze strafuitsluitingsgrond. Noodweer is opgenomen in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en creëert – kort gezegd – een recht op (zelf)verdediging.(3)

Een voorbeeld van een arrest waarin binnen een criminele situatie een beroep op noodweer wordt gedaan is ‘de Juliëtbende’. In deze zaak vindt een schietpartij met vuurwapens plaats.(4)  P-G Fokkens stelt naar aanleiding van dit arrest de vraag of bij dergelijke gewelddadige criminele situaties voor de betrokkenen wel ruimte moet zijn voor een geslaagd beroep op noodweer vanwege eigen schuld. Er lijkt immers een relatie te bestaan tussen de bewuste criminele levenswijze van de betrokkenen en het opgeroepen geweld.(5) 

Ook in de literatuur bestaan aanwijzingen en argumenten om een criminele levenswijze te beschouwen als een vorm van eigen schuld, oftewel ‘culpa in causa’, van de verdachte.(6) Als iemand bewust actief is in het criminele milieu, positioneert hij zichzelf immers in een situatie waarin een noodweerhandeling noodzakelijk is.(7) Een criminele levenswijze zou in dat geval, via het correctiemechanisme culpa in causa, een geslaagd beroep op noodweer achteraf kunnen blokkeren.(8) 

 

2. De rechtspraak van de Hoge Raad en het Overzichtsarrest 

Of een criminele levenswijze in de rechtspraktijk daadwerkelijk een beroep op noodweer kan corrigeren is nog maar de vraag. De Hoge Raad benoemt in zijn meest recente Overzichtsarrest over noodweer(-exces) uit 2016 het begrip ‘een criminele levenswijze’ in het geheel niet en gaat ook niet in op de toepassing hiervan bij de beoordeling van culpa in causa.(9) In de literatuur daarentegen worden vele verschillende definities geformuleerd.(10) Zo beschrijven Rozemond en Ter Haar verdachten met een criminele levenswijze als ‘personen die zich bewust begeven in een crimineel milieu waarin conflicten met geweld worden opgelost, zoals in de drugs-, wapen- of mensenhandel’.(11) 

Ook in meer actuele rechtspraak betreffende noodweer en culpa in causa sinds het Overzichtsarrest doet de Hoge Raad geen expliciete uitspraken over het meewegen van een criminele levenswijze bij de beoordeling van culpa in causa door de rechter.(12) De Hoge Raad noemt in zijn Overzichtsarrest wel enkele factoren waarmee feitenrechters bij de beoordeling van culpa in causa rekening moeten houden.(13) Via deze factoren lijkt de rechtspraak van de Hoge Raad zo te moeten worden geïnterpreteerd dat een criminele levenswijze van een verdachte níet van belang is voor de beoordeling van culpa in causa. 

Enkele opvallende aanwijzingen voor deze interpretatie zijn de volgende. Ten eerste benoemt de Hoge Raad expliciet dat wanneer een persoon zich voorbereid op een aanval door een illegaal wapen aan te schaffen, dit géén reden is om culpa in causa aan te nemen.(14) Het aanschaffen van een illegaal wapen kan wijzen op een criminele levenswijze en op geweldsconflicten met vuurwapens, maar is dus onvoldoende voor culpa in causa. 

Ten tweede oordeelt de Hoge Raad in zijn arrest d.d. 7 juli 2015 dat cocaïne een ‘goed’ is in de zin van artikel 41 lid 1 Sr. Onder de juiste omstandigheden kan dus ook ter verdediging van cocaïne gerechtvaardigd noodweer worden ingeroepen.(15) Drugsconflicten wijzen in de richting van een criminele levenswijze. Aangezien echter de illegaliteit van een goed een beroep op noodweer niet tegengaat lijkt ook dit een aanwijzing voor de veronderstelling dat een criminele levenswijze een beroep op noodweer niet kan blokkeren. 

Ten derde benadrukt de Hoge Raad dat het ‘uitlokkingsvereiste’ cruciaal is om een beroep op noodweer via culpa in causa te corrigeren.(16) De verdachte moet hiervoor ‘willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer opzoeken en daarbij dus een gewelddadige reactie van het slachtoffer hebben uitgelokt’.(17) Culpa in causa lijkt aan de hand van dit vereiste te worden beoordeeld vanuit de specifieke noodweersituatie. Aangezien een criminele levenswijze juist anterieure verwijtbaarheid betreft, gedragingen voorafgaand aan de noodweersituatie, kan worden beargumenteerd dat alleen een criminele levenswijze volgens de Hoge Raad onvoldoende is voor culpa in causa.(18)  

Kortom, vanuit zijn rechtspraak bezien lijkt de Hoge Raad een criminele levenswijze niet van belang te achten bij de beoordeling van culpa in causa. Waarom de Hoge Raad dit niet een keer expliciet bevestigt of benoemt, is voor mij een raadsel, aangezien ook vanuit de actuele rechtspraktijk twijfel blijft bestaan. Zo benoemt advocaat-generaal (A-G) Hofstee in zijn conclusie bij het arrest van het Hof d.d. 14 mei 2019 dat zowel de verdachte als het slachtoffer bewust deelnemen aan het criminele milieu door zich bezig te houden met criminele activiteiten. Hij vraagt zich af of het beroep op noodweer hierdoor anders zou moeten worden beoordeeld.(19) De verdachte accepteert namelijk door zijn deelname aan het criminele milieu het mogelijke geweld, waardoor dit geweld in zekere zin zijn eigen schuld is.(20) De A-G pleit voor het betrekken van een criminele levenswijze bij het beoordelen van culpa in causa en maakt expliciet de weg vrij voor de Hoge Raad om hierop te reageren. De Hoge Raad doet dit desondanks niet.(21)

 

3. Discussie over een criminele levenswijze 

Naast de onduidelijkheid in de rechtspraktijk omtrent het meewegen van een criminele levenswijze bij culpa in causa, bestaan hierover in de literatuur verschillende opvattingen die de grondslag vormen voor discussie.  

Een belangrijk argument vóór het betrekken van een criminele levenswijze van een verdachte bij de beoordeling van culpa in causa hangt samen met de rechtsordegrondslag van noodweer. Deze grondslag betreft de bescherming en handhaving van de rechtsorde door het optreden tegen geweld in de vorm van noodweer.(22) Bovendien wordt de rechtsorde gesteund doordat de mogelijkheid tot verdediging een gevoel van veiligheid bij burgers creëert.(23) Rozemond en Ter Haar betwijfelen of zelfverdediging binnen een crimineel milieu bijdraagt aan de bescherming van de rechtsorde.(24) Zo niet, dan kan een dergelijke verdedigingshandeling niet gerechtvaardigd zijn, omdat het volgens hen noodzakelijk is dat de rechtsordegrondslag tot uiting komt in deze handeling. Gesteld kan zelfs worden dat criminele gedragingen de bescherming van de rechtsorde en het gevoel van veiligheid bij burgers teniet doen door bijvoorbeeld het gebruik van illegale wapens.(25) Rozemond en Ter Haar beargumenteren aansluitend dat factoren zoals het actief zijn in een crimineel milieu daarom moeten worden meegewogen bij de beoordeling van culpa in causa.(26)

Er bestaan echter ook argumenten tégen het betrekken van een criminele levenswijze bij de beoordeling van culpa in causa. De Jong beargumenteert dat het men bij noodweer terughoudend moet zijn met het betrekken van een levenswijze in het algemeen.(27) De Hullu voegt hieraan toe dat de concrete omstandigheden tijdens de wederrechtelijke aanranding en de verdediging bepalend moeten blijven en dat er geen ruimte bestaat voor ‘globale eigen schuld’.(28) Ook Machielse benadrukt dat een directe relatie tussen het ontstaan van de aanval en de eigen schuld voor culpa in causa noodzakelijk is om noodweer te corrigeren. Een criminele levenswijze is meestal niet de rechtstreekse aanleiding voor het ontstaan van de aanranding en is daarmee voor Machielse onvoldoende voor culpa in causa.(29) Ten slotte vindt ook Buruma dat het verkeerd is om noodweer te blokkeren via culpa in causa vanwege de specifieke persoon van de verdachte en niet vanwege de concrete noodweersituatie.(30)

Naast het bovengenoemde argument vormt ook de natuurrechtsgrondslag van noodweer een stevig argument tegen het betrekken van een criminele levenswijze bij culpa in causa. Beargumenteerd kan worden dat mensen met een criminele levenswijze, zoals iedereen, een individueel natuurrecht op (zelf)verdediging hebben en dat een levenswijze onvoldoende is om dit natuurrecht teniet te doen.(31) Zelfs wanneer immers sprake is van eigen schuld in de vorm van een criminele levenswijze, blijft de aanranding waartegen men zich verdedigt wederrechtelijk. De aanvaller had de mogelijkheid om iemand niet aan te vallen en maakt met zijn aanval een inbreuk op de rechtsorde. Gezegd kan worden dat iedere persoon, ongeacht zijn levenswijze, het recht heeft zich tegen deze wederrechtelijkheid te verdedigen.(32) 

Aansluitend op het bovengenoemde argument benadrukken Ter Haar en Meijer het volgende. Wanneer het hebben van een criminele levenswijze via culpa in causa een beroep op noodweer onmogelijk maakt, zouden alle personen met een criminele levenswijze zichzelf niet gerechtvaardigd kunnen verdedigen tegen wederrechtelijke aanvallen. Dit zou betekenen dat alle wederrechtelijke aanvallen op iemand met een criminele levenswijze gelegitimeerd zijn. (33) Zeker in het licht van de veiligheid van de samenleving moet voorkomen worden dat criminele bendes elkaar onder omstandigheden gelegitimeerd kunnen aanvallen. 

Duidelijk is dat bovengenoemde opvattingen erg uiteen lopen en dat veel discussie mogelijk is. Naar mijn mening wordt door deze verscheidenheid aan meningen de noodzaak voor de Hoge Raad om duidelijkheid te verschaffen des te groter. 

 

4. Afsluitende opmerkingen

Concluderend lijkt de discussie omtrent het meewegen van een criminele levenswijze bij de beoordeling van culpa in causa in het kader van noodweer nog niet afgerond. Zowel in de rechtspraktijk als in de literatuur bestaat onduidelijkheid over hoe een criminele levenswijze een beroep op noodweer beïnvloedt of moet beïnvloeden. Het is tijd voor de Hoge Raad om hier eindelijk duidelijkheid over te geven. 

 

Voetnoten: 

  1. Rozemond & Ter Haar, ‘Culpa in causa in het criminele milieu. De rechtsgevolgen van het ontbreken van rechtsordehandhaving op het noodweerrecht.’, TPWS 2017/2, afl. 20, p. 8.; Concl. P-G J.W. Fokkens, ECLI:NL:HR:2004:AR3687, bij HR 21 december 2004, NJ 2007/469, m.nt. D.H. de Jong (Juliëtbende), punt 12. Zie voor een voorbeeld van onschuldige burgers als slachtoffer: ‘Overzicht: alle doden door geweld in Amsterdam in 2019’ Het Parool 13 december 2019, parool.nl  

  2. Concl. P-G J.W. Fokkens, ECLI:NL:HR:2004:AR3687, bij HR 21 december 2004, NJ 2007/469, m.nt. D.H. de Jong (Juliëtbende), punt 12.

  3. Ten Voorde, ‘Privatisering van noodweer?’, AA 2013/7, p. 591. 

  4. Concl. P-G J.W. Fokkens, ECLI:NL:HR:2004:AR3687, bij HR 21 december 2004, NJ 2007/469, m.nt. D.H. de Jong (Juliëtbende), punt 10.

  5. Concl. P-G J.W. Fokkens, ECLI:NL:HR:2004:AR3687, bij HR 21 december 2004, NJ 2007/469, m.nt. D.H. de Jong (Juliëtbende), punt 12.

  6. Rozemond & Ter Haar, ‘Culpa in causa in het criminele milieu. De rechtsgevolgen van het ontbreken van rechtsordehandhaving op het noodweerrecht.’, TPWS 2017/2, afl. 20, p. 13.

  7. Concl. P-G J.W. Fokkens, ECLI:NL:HR:2004:AR3687, bij HR 21 december 2004, NJ 2007/469, m.nt. D.H. de Jong (Juliëtbende), punt 12.

  8. Van Verseveld, ‘Noodweer: de Hoge Raad geeft een overzicht’, DD 2016/34, p. 370.

  9. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest).

  1. Zie bijvoorbeeld de definitie van Jansen ‘mensen met een criminele levensstijl, die bijvoorbeeld zware vuurwapens bij zich dragen, in verboden middelen handelen en met onzuivere motieven gewelddadige situaties opzoeken’ (‘De beoordeling van noodweer bij een gezochte confrontatie’, DD 2017/63, p. 673.), of de definitie van De Jong ‘mensen die zich vrijwillig in vormen van criminaliteit begeven waarbij geweld niet wordt geschuwd’. (Annotatie bij HR 21 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3687, NJ 2007/469, punt 3.) De Hullu sluit zich bij laatstgenoemde definitie aan. (Materieel Strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 335.)

  2. Rozemond & Ter Haar, ‘Culpa in causa in het criminele milieu. De rechtsgevolgen van het ontbreken van rechtsordehandhaving op het noodweerrecht.’, TPWS 2017/2, afl 20, p. 7-8. 

  1. Voor mijn afstudeerwerk bekeek ik om tot deze conclusie te komen onder andere de volgende zaken: HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:864, NJ 2016/461, m.nt. N. Rozemond.; HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:715, NJ 2019/218; HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:235, NJ 2020/87,; HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1035.

  2.  HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest), r.o. 3.7.1.

  3. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest), r.o. 3.7.1.

  4. HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1786, NJ 2016/39,  m.nt. N. Rozemond, r.o. 4.2. 

  5. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest), r.o. 3.7.1.; zie ook Ter Haar & Meijer, ‘Het overzichtsarrest van de Hoge Raad inzake noodweer nader beschouwd (ECLI:NL:HR:2016:456)’, TPWS 2016/49, ‘Bijzonder onderwerp I: culpa in causa’; Rozemond & Ter Haar, ‘Culpa in causa in het criminele milieu. De rechtsgevolgen van het ontbreken van rechtsordehandhaving op het noodweerrecht.’, TPWS 2017/2, afl. 20, p. 7 en Jansen, ‘De beoordeling van noodweer bij een gezochte confrontatie’, DD 2017/63, p. 676.

  6. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest), r.o. 3.7.1.

  7. Kelk (bewerkt door F. de Jong), Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 376.

  8. Concl. E.J. Hofstee, ECLI:NL:PHR:2019:462, bij HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1035, punt 10. 

  9. Concl. E.J. Hofstee, ECLI:NL:PHR:2019:462, bij HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1035, punt 10.

  10. HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1035.

  11. Rozemond, annotatie bij HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, punt 3.

  12. Rozemond & Ter Haar, ‘Culpa in causa in het criminele milieu. De rechtsgevolgen van het ontbreken van rechtsordehandhaving op het noodweerrecht.’, TPWS 2017/2, afl. 20, p. 4-5. 

  13. Rozemond & Ter Haar, Culpa in causa in het criminele milieu. De rechtsgevolgen van het ontbreken van rechtsordehandhaving op het noodweerrecht.’, TPWS 2017/2, afl. 20, p. 6. 

  14. Rozemond, annotatie bij HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, punt 4. 

  15. Rozemond & Ter Haar, ‘Culpa in causa in het criminele milieu. De rechtsgevolgen van het ontbreken van rechtsordehandhaving op het noodweerrecht.’, TPWS 2017/2, p. 13-14. Zie hiervoor ook: Jansen, ‘De beoordeling van noodweer bij een gezochte confrontatie’, DD 2017/63, p. 679. 

  16. De Jong, annotatie bij HR 21 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3687, NJ 2007/469, punt 3.

  17. De Hullu, Materieel Strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid  naar Nederlands recht, Deventer: Wolters Kluwer 2012, p. 319.

  18. Machielse, Eigen schuld bij: Wetboek van Strafrecht, artikel 41 [noodweer], aantekening 16, in: Noyon, Langemeijer & Remmelink Aantekeningen Wetboek van  Strafrecht artikel 41 Sr, Deventer: Wolters Kluwer 2016, aantekening 16. 

  19. Buruma, ‘Noodweer’ , DD 2005/30, afl. 4, p. 447. 

  20. Rozemond, annotatie bij HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, punt 4. 

  21. Ter Haar en Meijer, ‘Het overzichtsarrest van de Hoge Raad inzake noodweer nader beschouwd (ECLI:NL:HR:2016:456)’, TPWS 2016/49, onder: ‘Bijzonder onderwerp I: culpa in causa’.

  22. Ter Haar en Meijer, ‘Het overzichtsarrest van de Hoge Raad inzake noodweer nader beschouwd (ECLI:NL:HR:2016:456)’, TPWS 2016/49, onder ‘Bijzonder onderwerp I: culpa in causa’.

Sponsoren